Kleinschalige zorgaanbieders binnen de eerste lijn moeten niet worden opgezadeld met een grote lastenverzwaring als gevolg van de Wmcz. Dat is de voorlopige uitkomst van het debat over het wetsvoorstel Wmcz.
Op woensdag 12 september heeft de Tweede Kamer met minister Bruno Bruins (VWS) gedebatteerd over het wetsvoorstel Wmcz 2018. Met deze wet wil de minister zeggenschap van patiënten formaliseren door zorgaanbieders met meer dan 10 zorgverleners (inclusief ondersteunend zorgpersoneel) te verplichten een cliëntenraad in het leven te roepen.
De positie van kleinschalige zorgaanbieders
In aanloop naar dit debat hebben eerstelijnsorganisaties meermaals gezamenlijk hun zorgen geuit over de lastenverzwaring die dit met zich mee zal brengen voor kleinschalige zorgaanbieders. Deze boodschap is goed gehoord, want de positie van de eerste lijn is tijdens het debat uitvoerig aan de orde gekomen.
Zo noemde Evert-Jan Slootweg (CDA) dat in de eerste lijn de praktijkeigenaar in de meeste gevallen vaak zelf de zorgverlener is, en dus direct contact met de patiënten heeft. Dit in tegenstelling tot de aanname van de minister dat zorgaanbieders met meer dan tien zorgverleners vaak een management- of bestuurslaag hebben, waardoor de wensen van de patiënten niet meer via informeel contact bij het bestuur komen. Slootweg: "Levert dit niet juist een enorme extra administratieve belasting op die ten koste kan gaan van de zorg?"
Ook Aukje de Vries (VVD) vroeg aandacht voor de regeldruk, mede in het kader van '(Ont)regel de zorg'. "…Regelgeving is voor veel zorgprofessionals een grote frustratie. Er wordt vaak gewerkt uit wantrouwen in plaats van vertrouwen." De Vries wil daarom samen met de minister op zoek naar een oplossing. "Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de grens voor de verplichte cliëntenraad op te hogen van meer dan 10 naar meer dan 50 zorgverleners."
Chris Stoffer (SGP) benadrukte dat ook de Raad van State zich negatief heeft uitgesproken over het toepassen van het wetsvoorstel op de eerste lijn. "…Niet omdat zeggenschap en inspraak onwenselijk zouden zijn bij eerstelijnsorganisaties, maar omdat de vorm van medezeggenschap, zoals dit wetsvoorstel voorstelt, gewoon niet past bij die organisaties. Ze organiseren inspraak op andere, veel effectievere manieren." Stoffer heeft vervolgens een amendement ingediend om kleine zorgaanbieders binnen de eerste lijn met 25 of minder zorgverleners uit te zonderen van het wetsvoorstel.
In zijn reactie heeft de minister uitgelegd waarom hij voor de grens van 10 zorgverleners heeft gekozen. "Ik heb gekozen voor 10 omdat ik denk dat ook in toenemende mate die eerste lijn niet meer bestaat uit solitair werkende huisartsen, maar uit groepshuisartsen. Dan moet je naar een getalcriterium zoeken. Dat is nu eenmaal zo." Toch zouden andere keuzes volgens hem "ook verdedigbaar" zijn. De minister kijkt vooral uit naar de tweede termijn om gezamenlijk te kijken of er tot goede afwegingen gekomen kan worden.
Hoe nu verder?
In verband met uitloop van het debat is besloten de tweede termijn na de Algemene Politieke Beschouwingen in te plannen. Tijdens de tweede termijn zullen de partijen met de minister verder praten over de positie van kleinschalige zorgaanbieders. In de tussentijd blijven wij als eerstelijnsorganisaties uiteraard in gesprek met de Kamerleden en het ministerie.