Nieuwsbericht

04 maart 2024

Het LUMC laat weten dat er een toename is van het aantal vrouwen dat vanwege complicaties na een infectie met parvovirus B19 een intra-uteriene transfusie ondergaat. Omdat parvovirus B19 geen meldingsplichtige infectie is, is niet na te gaan of er op dit moment een verhoogde circulatie aanwezig is. 

De meeste volwassen hebben, vanwege een levenslange bescherming na infectie, antistoffen tegen het parvovirus B19, wat de veroorzaker is van de 5e ziekte. Er is in de zwangerschap geen advies om hier standaard op te screenen.  

Het klachtenpatroon van de 5e ziekte kan ook bij volwassen diffuus verlopen, wat herkenning op basis van klinische symptomen lastig maakt. Niet-immune zwangeren, die tijdens de zwangerschap voor 20 weken een infectie met het parvovirus doormaken, kunnen dit door verticale transmissie aan de foetus doorgeven. Dit kan leiden tot foetale anemie en/of een hydrops, waarvoor een intra-uteriene bloedtransfusie geïndiceerd kan zijn. Een aangetoonde infectie in de eerste 20 weken van de zwangerschap is een indicatie voor verwijzing naar de tweede lijn. 

Vrouwen die werken in de gezondheidszorg, de kinderopvang en het onderwijs krijgen bij aanvang van die werkzaamheden in principe de mogelijkheid om zich te laten screenen. Het is bekend dat niet iedere vrouw dit aanbod krijgt of kiest voor deze screening, daarom is niet van elke zwangere uit deze beroepsgroepen een parvovirus B19 status bekend. Het kan worden overwogen om zwangeren uit deze doelgroep een screening aan te bieden als aanvulling op het PSIE-onderzoek in het eerste trimester van de zwangerschap. Een IgG bepaling is voldoende bij zwangerschapswens. Echter, in het begin van de zwangerschap kan het bepalen van IgM én IgG zinvol zijn om een recente infectie te ontdekken of eventueel uit te sluiten. 

Parvo B19 negatieve medewerkers in de kinderopvang en het onderwijs, die korter dan 20 weken zwanger zijn, wordt geadviseerd om bij verdenking op of de aanwezigheid van de 5e ziekte op het werk, de werkplek te vermijden

Daarnaast luidt het advies om zwangeren die intensief contact hebben gehad met een kind met de 5e ziekte een antistofbepaling (IgM en IgG) aan te bieden. 

Voor uitgebreide informatie, zie het LCI.