Nieuwsbericht

23 oktober 2024

Dank voor al jullie reacties en feedback op ons besluit om de autorisatie in te trekken van de richtlijnmodule ‘Electieve inductie van de baring bij aterme zwangeren’. 

Jullie reacties waren overwegend positief op dit besluit. We voelen ons daardoor gesterkt in het zetten van deze stap. Tegelijkertijd zijn er ook voorstelbare vragen gesteld over het waarom, de timing en de praktische uitvoering van dit besluit, zeker omdat de autorisatie van de NVOG blijft bestaan. Daar geven we natuurlijk graag onze reactie op. We begrijpen bovendien goed dat er op sommige plaatsen discussie en onrust is ontstaan. Graag geven we jullie handvatten om het gesprek zo goed mogelijk en in lijn met de KNOV-onderbouwing te voeren.

Aanleiding voor dit besluit

Voor het jaar 2024 stond er een evaluatie van de richtlijn gepland. Er zijn drie redenen om dit besluit te nemen, namelijk:

  • inhoudelijk staan voor wie we zijn;
  • urgentie door de capaciteitsproblematiek;
  • de gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om het gesprek over Passende zorg open te trekken.

Tijdens de webinars afgelopen voorjaar kwam het aantal gestegen inleidingen steeds naar voren. We concludeerden met elkaar dat we als beroepsgroep stelling moeten nemen en de kern van ons vak weer groot moeten maken. Dat betekent dat we in plaats van counselen en verwijzen voor inleidingen, we dus (weer) volop zullen moeten inzetten op waar onze 'vroedvrouwelijke’ kracht ligt: het helpen verduren, er steunend naast staan, of dat nu tijdens de bevalling of al tijdens de zwangerschap is.

Daarnaast is het belangrijk om onderscheid te maken tussen afzien van zorg (iets niet willen) en zorg eisen (meer vragen dan nodig). Hiertussen bestaat wettelijk en ook ethisch gezien een groot verschil. Keuzevrijheid betekent daarom voor de KNOV dat het zelfbeschikkingsrecht onbetwistbaar is (dus ook afzien van zorg) en dat we tegelijkertijd als zorgverleners de eed niet voor niets hebben afgelegd: allereerst niet schaden (dus geen onnodige zorg laten eisen).

De afgelopen jaren hebben we op veel landelijke overlegtafels geagendeerd dat we ons zorgen maken over de capaciteitsproblematiek en toenemende medicalisering. Bij navraag viel het ons bovendien op dat er geen enkel Noord-Europees land een soortgelijke richtlijn heeft. Het lukt echter onvoldoende om het goede gesprek te voeren; doen we in tijden van schaarste nu de juiste dingen op de juiste plek. Het gesprek vernauwt over het algemeen tot personeelsproblematiek en de houding van de huidige cliënten. Een gezamenlijk standpunt over de electieve inleidingen is daarom nu niet haalbaar. Wij vinden intussen dat wij zelf verantwoordelijkheid moeten nemen en dat ook een ‘hand in eigen boezem’ belangrijk is. We hebben als verloskundigen bijgedragen aan het normaliseren van inleidingen en onvoldoende oog gehad voor de problematiek die hieruit voortkomt. De electieve inleidingen belemmeren de toegang tot noodzakelijke zorg en dragen daardoor bij aan een verminderde kwaliteit van zorg in het hele geboortezorgnetwerk.

Naast dit alles hebben we sinds afgelopen voorjaar hernieuwde aandacht voor de poortwachtersfunctie van eerstelijnsverloskundigen (en de poortfunctie van klinisch verloskundigen) en hoe we mede daardoor de medicalisering kunnen verminderen. Een goede uitvoering van de poortwachtersfunctie draagt zo bij aan de maatschappelijke opdracht voor Passende, waardegedreven zorg. Door die hernieuwde aandacht is de vraag gerezen of de uitvoering van de richtlijnmodule überhaupt is toegestaan binnen de wet- en regelgeving. En of het vanuit de eerste lijn verwijzen voor een inleiding zonder medische indicatie te beschouwen is als goede uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de daarin beschreven poortwachtersfunctie van verloskundigen.

Natuurlijk verwijzen we door als er sprake is van een medische indicatie, maar niet als deze medische indicatie ontbreekt. Dit hebben we meegewogen in ons besluit en ook geadresseerd bij Zorginstituut Nederland, die verantwoordelijk is voor een goede uitvoering van de Zorgverzekeringswet en het faciliteren van Passende zorg.

Timing van dit besluit

De richtlijnmodule is ontwikkeld door de NVOG en in 2020 geautoriseerd door de KNOV, NVOG en Patiëntenfederatie Nederland (PFN). In de verantwoording van de betreffende module is omschreven dat uiterlijk in 2024 dient te worden beoordeeld of deze richtlijnmodule nog actueel is en dat de geldigheid van de module eerder kan komen te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn voor een herziening. De NVOG is als houder van deze module eerstverantwoordelijke voor de actualiteit, maar de andere betrokken verenigingen (in dit geval KNOV en PFN) delen in deze verantwoordelijkheid. Zoals hierboven toegelicht was er voor de KNOV voldoende aanleiding om nu de autorisatie in te trekken.

Daarnaast wordt deze richtlijnmodule voor electief inleiden als argument gebruikt om ook in andere richtlijnen laagdrempelig een doorverwijzing tot inleiden op te nemen. Deze aanzuigende werking is voorstelbaar, omdat er immers al een algemene mogelijkheid voor inleiden bij 39 weken bestaat, zelfs zonder medische indicatie. Het is voor de verdere richtlijn- en kwaliteitsontwikkeling noodzakelijk om nu eerst de autorisatie van deze module in te trekken, om eventuele andere aanbevelingen te kunnen funderen op meer inhoudelijke, medische, argumenten.

Door als KNOV stelling te nemen worden nu zowel landelijk als regionaal gesprekken gevoerd. Dat is niet altijd makkelijk, maar wel essentieel om verandering te krijgen.

Weet ons te vinden bij vragen en suggesties.